Parijs 1924 - Spelen
Belgische boksers op de Olympische Spelen van Parijs in 1924
Parijs 1924 – Spelen
Precies honderd jaar voor Victor Schelstraete, Vasile Usturoi en Oshin Derieuw trok niet de grootste, maar wel de meest succesvolle Belgische boksploeg naar de Olympische Spelen in Parijs. Het verhaal van de helden van toen voor de boksliefhebbers van nu. In het tweede deel van dit drieluik belichten we hoe het onze jongens - er waren nog geen meisjes bij – op de Spelen zelf verging.
Op zaterdag, 12 juli, rond vier uur, verzamelde de Olympische boksploeg in de Taverne Delvigne op de Anspachlaan in Brussel voor de afreis naar Parijs. Een mooie ploeg, messcherpe atleten, zongebruind op hun trainingskamp aan de oevers van de Ourthe in Tilff. Vele prominenten uit de bokswereld kwamen hen nog een hart onder de riem steken. Voornaamste onder hen was Arthur Wijns, onze allereerste Europese profkampioen, in het pluimgewicht was dat. Om vijf uur nam Arthur Van 't Hof, schatbewaarder van de Belgische boksbond, even het woord voor een korte toespraak. De aanwezigen hieven het glas op de goede afloop en cafébaas Jean Delvigne overhandigde nog een mascotte die de ploeg geluk moest brengen. Geen idee hoe die eruit zag. En dan naar het Zuidstation, Bruxelles-Midi. Daar stond een grote menigte hen op te wachten om hen uit te zwaaien. Om kwart voor zeven vertrok de trein naar Parijs. Aan boord de tien boksers, de trainers Albert Jusseret en Henri Graff en de officials Van 't Hof, Hertogs en Platteau. Voorzitter Maurice Collard was al in Parijs. Aan boord van de trein ook de boksploegen van Nederland en Zweden.
Bij aankomst
Toen de Belgen die avond in een snikheet Parijs aankwamen, waren de Spelen al een eind onderweg. Op 5 juli had de Franse president Gaston Doumergue de Spelen officieel voor geopend verklaard, maar in mei hadden de Verenigde Staten al de Fransen voor de tweede keer op rij het goud afgesnoept in het rugby en in juni had Uruguay het voetbaltornooi gewonnen. Een tornooi dat de Belgen liefst zo snel mogelijk vergaten, want de Rode Duivels, nochtans titelverdedigers, hadden in hun eerste en enige wedstrijd met maar liefst 8-1 van Zweden verloren. Eens de Spelen officieel van start, was er wel succes voor ons land, in het schermen met goud voor Charles Delporte met de degen en brons met het floret voor Maurice Van Damme. Zowel met de degen als met het floret won onze nationale ploeg zilver. Het goud ging telkens naar Frankrijk. Zeiler Leon Huybrechts had in zijn twaalf voet lange jol ons land nog een tweede gouden medaille bezorgd. In de atletiek waren de Belgen er dan weer niet aan te pas gekomen. Daar domineerden de Vliegende Finnen op de lange afstand met Paavo Nurmi, Vilho Ritola en Albin Stenroos, de winnaar van de marathon. De Brit Harold Abrahams was de snelste op de 100 meter vlak en zijn landgenoot Eric Liddell won verrassend de 400 meter. Op hun wedervaren in Parijs is de filmklassieker Chariots of Fire losjes gebaseerd. Geniet van de muziek van Vangelis en geloof niet alles wat ze je verder in die prent proberen wijsmaken. In het Stade Nautique des Tourelles maakte toekomstige filmvedette Johnny Weissmuller zich intussen klaar om voor hij Tarzan werd eerst nog een stukje zwemgeschiedenis te schrijven.
Vél'd'Hiv
Het eerste Olympische dorp uit de geschiedenis stond aan de Boulevard de Valmy in de nabijheid van het Stade de Colombes. Maar het was niet in de tijdelijke houten huisjes aldaar dat de Belgische boksploeg verbleef. Zij hadden een beter onderkomen gevonden in Hotel Ségur op de Boulevard Garibaldi, 34. Ver van het Olympische stadion, maar dichtbij het Vélodrome d'Hiver, waar de bokscompetitie werd afgewerkt.
Daar, in de Rue Nelaton, weerklonk op dinsdag, 15 juli 1924 de eerste gongslag.
Niet altijd makkelijk om meer dan de uitslagen terug te vinden in de dagbladen van toen. Er was gewoon te veel nieuws, te veel sportnieuws, te veel Olympisch nieuws om van iedere bokskamp uitgebreid verslag uit te brengen in de dunne krantjes van toen. Rik Senten vond in dagblad De Schelde toch wat plaats voor een korte, hoopvolle voorbeschouwing:
"Onze jongens hebben de beste zorgen verkregen. Zij werden in het heerlijke Tilff een paar weken opgeleid en zal de ondraaglijke hitte, welke thans te Parijs heerst, hen niet te fel afmatten, dan moeten we ditmaal op zijn minst een onderscheiding behalen."
's Morgens om 8u30 eerst de weging en de medische keuring. Van de 217 ingeschreven boksers uit 28 landen, werden er uiteindelijk 182 gewogen en medisch gekeurd. Alleen Finland kreeg niemand in de ring, toen hun enige deelnemer Viktor Smeds afhaakte. Smeds was in Parijs bijna 39. Op de Spelen van Londen in 1908 had hij met de Finse ploeg nog brons gehaald in de artistieke gymnastiek.
Jammer, maar geen tijd te verliezen, dus werden er nog diezelfde dag twee sessies van het Olympisch bokstornooi afgewerkt. 's Middags om 14u de eerste en om 20u30 de tweede sessie. Iedere bokser kreeg een ceintuur om. De ene een rode, de andere een blauwe. Een official haalde na iedere ronde het scorebriefje van de scheidsrechter en de twee juryleden op. Die bracht ze naar een commissaris die ze controleerde en het resultaat bekrachtigde. De speaker hees de vlag van de winnaar en maakte door de luidspreker de uitslag bekend aan het publiek. Het publiek dat het er vaker niet dan wel mee eens was.
Parijs - Dinsdag, 15 juli 1924
Vijf van de tien Belgen dienden al op de eerste competitiedag aan te treden in de snikhete Vel'd'Hiv. Onder de toeschouwers de Japanse acteur Sessue Hayakawa en de Franse zanger Maurice Chevalier, maar dit terzijde. Vlieggewicht Leo De Bleyzer, het Antwerpse wonderboksertje, beet de Belgische spits af tegen de Fransman Raymond Trève en verloor op punten. Een ware schande. De Bleyzer was de betere in ronde een en twee, Trève had licht overwicht in de derde, lange ronde. Dus, zou je denken, De Bleyzer, maar de overwinning ging naar de Fransman. Niet dat die Trève nu zo geweldig was. Hij ging in zijn volgende kamp tegen de Zweed Oscar Bergström al na 28 seconden knock-out. En ook Bergström haalde het podium niet.
In tegenstelling tot De Bleyzer wonnen bantam François Sybille en pluimgewicht Raymond Devergnies wel hun eerste kamp. Sybille versloeg de Oostenrijker Franz Barta op punten en Devergnies haalde het eveneens over de volle afstand van de Spanjaard Luis Bru Perez. Devergnies, nog geen zeventien en de jongste van de Belgische boksers in Parijs. Zelfs tot op heden nog altijd de jongste.
In de avondsessie was het de beurt aan onze Luikse welters Jean Delarge en Joseph Remy, beiden clubgenoten van de Salle Jusseret. Tweemaal voortijdig. Delarge nam het op tegen de Zwitser Louis Sauthier en dwong hem tot opgave in de derde ronde. Remy, wiens deelname nooit verklaard kon worden, kreeg de Zuid-Afrikaan Roy Ingram tegenover zich. Ingram won en hoe. Zijn overwinning voltrok zich binnen een halven minuut en was beslister dan enige andere van dit uitgebreid tornooi. Waarna nog meer vraagtekens achter de selectie van Remy werden gezet. Sparringpartner voor Delarge? Akkoord, maar toch niet helemaal tot in Parijs?
Parijs - Woensdag, 16 juli 1924
De volgende dag weer vijf Belgen tussen de touwen. Een dag die goed begon voor onze ploeg. Lichtgewicht Alfred Genon, Luikenaar van de Salle Fontaine, degelijk maar niet echt sprankelend op de Belgische kampioenschappen en de herroeping en bijgevolg niet de grote hoop, haalde het in de ochtendsessie door zijn vechtlust op punten van de Hongaar Béla Lőwig. Lőwig, tijdens de Tweede Wereldoorlog lijfwacht van de antisemitische en fascistische Hongaarse minister-president Ferenc Szálasi, die een waar schrikbewind voerde en na de oorlog ter dood veroordeeld en geëxecuteerd werd. Lőwig kreeg voor bewezen diensten drie jaar gevangenis.
In de middagsessie was het alweer de beurt aan de pluimgewichten. Raymond Devergnies was al aan zijn tweede kamp toe. Ook nu won hij op punten, dit keer van de Romeinse Italiaan Livio Franceschini. Door naar de kwartfinales, dat begon te tellen.
Guillaume Tuns, vrij in de eerste ronde, verloor dan weer onverdiend op punten van de Schot Harry Dingley, die ook zijn eerste partij betwistte. Dat deed denken aan Antwerpen 1920, waar de Anglo-Saksers den hogen toon voerden en de Europeanen in hun eigen huis eenvoudig zwijgen moesten.
De avond begon met de tweede ronde in het bantamgewicht. François Sybille, in wie men beslist een kans zag, moest zijn meerdere erkennen in Jean Cès. Door een beter element verslagen. Technisch niet beter, maar wel sterker dan Sybille. Cès, een Fransman uit Béziers, won verdiend op punten. Hij zou uiteindelijk derde worden. Ook de Noorse halfzwaar Sverre Sørsdal zou met brons huiswaarts keren, maar eigenlijk had hij al na de eerste ronde zijn koffers moeten pakken, want Fernand Delarge, oudere broer van, werd geheel onverdiend op punten geslagen verklaard. Delarge Sr. pakte ronde een en twee voor zijn rekening en diende slechts een klein voordeel toe te staan in de slotronde. En toch ging de overwinning naar Sørsdal.
Parijs - Donderdag, 17 juli 1924
Dag drie. Nog vijf Belgen in competitie. 's Middags de lichtgewichten en de welters met als inzet een plaats in de kwartfinales. De eerste die het mocht proberen, was Alfred Genon tegen Colin Sinclair, een Australische veteraan, 34 jaar oud. Genon was er twintig en won verrassend maar verdiend op punten. Een gevecht in lijf-aan-lijf, met veel afklemmen en vasthouden. Ook welter Jean Delarge, achttien pas, won zijn tweede kamp schitterend op punten tegen een veteraan. De Engelsman Pat O'Hanrahan, bijna 30, was een fraai voorbeeld van den Engelse stijl. O'Hanrahan, dat klinkt Iers en dat was zijn moeder ook. Zijn vader was een in Londen gevestigde Duitse meesterbakker met de naam Zöller. Na de Eerste Wereldoorlog koos Patrick voor de naam van zijn moeder. Begrijpelijk.
's Avonds kwamen onze middengewichten, beiden vrij in de eerste ronde, voor het eerst in actie. Brusselaar Germain Van Haelen tegen de Fransman Daniel Daney. Die was wel al eerder in de ring gemoeten en had gewonnen door knock-out in de derde ronde van de Italiaan Emilio Bonfigli. Tegen Van Haelen moest hij de volle afstand. Een harde kamp, Daney haalde het nipt. Waarna het de beurt was aan Joseph Beeken, de Luikse concurrent van Van Haelen op de Belgische kampioenschappen en tijdens de herkansing. Die kwam uit tegen de Amerikaanse kampioen Ben Funk. Funk had in de eerste ronde op punten gewonnen van de Australiër Ray Jones. Ronde een en twee waren vrij gelijkopgaand verlopen. Beeken was wel technisch de betere en dat meesterschap kwam ten volle tot zijn recht in de derde ronde. Een aangeslagen Funk haalde toch nog het einde, maar de overwinning diende hij aan Beeken te laten.
Parijs - Vrijdag, 18 juli 1924
Vier Belgen in de kwartfinales. Het podium kwam dichterbij, maar bij winst stonden ze er nog lang niet op, want in tegenstelling tot nu en tot en met de Spelen van Londen in 1948 diende er ook nog gebokst te worden om de derde plaats. In de middagsessie kwam de piepjonge pluimgewicht Raymond Devergnies uit tegen Harry Dingley, de Schot die in de vorige ronde niet helemaal terecht Brusselaar Guillaume Tuns had uitgeschakeld. De Belg won op punten van den kleinen, flinken Engelsman, maar groot kan het verschil niet zijn geweest.
Voor lichtgewicht Alfred Genon liep het in zijn kwartfinale tegen de Amerikaan Fred Boylstein al onmiddellijk verkeerd. Al bij de eerste slagenwisseling zwaar geraakt aan het rechteroog. Genon probeerde in lijf-aan-lijf de kamp te forceren, maar ook daarin was Boylstein heer en meester. In de tweede ronde nam Boylstein met succes de aanval over, maar er zat minder in de tank dan hij gedacht had en in de lange laatste ronde was het beste eraf. Wel nog altijd goed genoeg voor puntenwinst.
De andere twee Belgen traden aan in de avondsessie. Eerst welter Jean Delarge tegen Roy Ingram, geboren in Belfast maar uitgeweken naar Zuid-Afrika. Ingram was er vier jaar eerder al bij in Antwerpen. Toen verloor hij in de tweede ronde op punten van de Noor Trygve Stokstad. In Parijs was hij in topvorm. In zijn eerste kamp had hij zulke korte metten gemaakt met onze Joseph Remy, clubgenoot en sparringpartner van Delarge, dat hij tot de ergste kandidaten van den kampioenstitel gerekend werd. Vervolgens op punten gewonnen van de Nederlander Jan Dam. Den moedigsten en geweldigsten strijd ooit door een Hollandsen amateur gestreden. De reporter van het Nederlandse dagblad Nieuwe Rotterdamsche Courant had dan ook met veel spanning tegemoet gezien naar de ontmoeting tussen Delarge en Ingram. Hij en de andere toeschouwers in de Vel'd'Hiv kregen een topkamp te zien:
"Delarge is een uitnemende kracht, maar hij kwam nu tegenover een taaien klopper te staan, die weinig kans had door hem uitgeslagen te worden en voor wiens slagen hij terdege zich moest hoeden. Delarge forceerde van bij het begin het gevecht. Hij vocht als een leeuw en was ook bereid iets te nemen. Ingram verdroeg onversaagd hele series slagen van den zeer snellen Delarge en gaf op zijn tijd ook wat terug. Het gevecht ging heen en weer, zodat het gejuich der toeschouwers onophoudelijk door de ruimten van het Vélodrome d'Hiver golfde. Toch was Delarge beter waard en zat diens slagen mee. De Belg was spoedig voor en bleef voor. Geen ogenblik verslapte de strijd, al bloedde de Zuid-Afrikaan ook flink. Zo werd in een vurig gevecht het einde gehaald en de overwinning billijk aan Delarge toegekend."
Ook de bijzonderen correspondent van nog een ander Nederlandse dagblad De Courant was laaiend enthousiast over de prestatie van de Luikenaar:
"Zoals Delarge bokste, zagen we het nog zelden of niet op dit, op zulk een hoog peil staand tornooi. Zijn werken was werkelijk buitengewoon en we zien in hem den toekomstigen Olympischen welterkampioen."
Zover was het nog niet. Tussen Delarge en het Olympische goud stonden nog twee tegenstanders, maar vanaf nu ging het in elk geval alleen nog om de medailles.
Middengewicht Joseph Beeken kon de derde Belg worden om door te stoten naar de halve finales, maar dat zou niet eenvoudig worden tegen Daniel Daney, de Fransman uit Selles, die in de vorige ronde onze landgenoot Germain Van Haelen had uitgeschakeld. Zo hoog de Nederlandse reporters opliepen, zo weinig hadden ze het begrepen op Beeken. Voor hen was Beeken niet meer dan een man die wonderlijk goed incasseert en voor de rest er flink op los slaat, maar die als bokser niet veel betekende. Dan was Daney in hun ogen een veel beter bokser die den Belg een ongenadige rammeling gaf en desondanks verloor op punten. Daney leek inderdaad op weg naar zelfs makkelijke winst, tot een rechtse hoek hem aan het einde van de derde ronde onderuit haalde en hij acht tellen kreeg. Een knock-down die hem bij de eindafrekening misschien te zwaar werd aangerekend. Zeer tot onvrede van het publiek, maar het was niet anders.
Kritiek op kampleiding en beslissingen waren trouwens niet uit de lucht. Het leek alsof landen juryleden en scheidsrechters hadden afgevaardigd die niets kenden van de Olympische regels en zelfs niet eens van de bokssport. Sommige scheidsrechters lieten echt alles passeren. Kopstoten, vasthouden, afklemmen, het kon hen allemaal niet deren, het kon hen allemaal niet schelen. Nooit kwamen ze tussenbeide, nooit een break. De boksers konden gewoon hun gang gaan. En dan die uitslagen, soms zaten ze er echt volledig naast, met algemeen protest bij boksers, trainers, officials en toeschouwers tot gevolg.
Los van de arbitrage en de jurering was de kwaliteit van de wedstrijden volgens de waarnemers ook niet altijd je dat. Er was genoeg vertoon van moed en taaiheid, maar de fijne puntjes ontbraken dikwerf. Bij de uitzonderingen op deze algemene regel: vele Amerikaanse boksers, de Engelse middengewicht Harry Mallin en onze landgenoot Jean Delarge.
Parijs - Zaterdag, 19 juli 1924
Van de drie overgebleven Belgen was pluimgewicht Raymond Devergnies de eerste die mocht proberen door te stoten naar de finale. In de middagsessie stond hij tegenover de Amerikaan Joe Salas uit Los Angeles. Vooraf had men Devergnies weinig kans gegeven, maar in de ring was het verschil klein. In de derde ronde zag het er zelfs naar uit dat Devergnies het zou halen. De Doornikenaar schakelde tussen lichaam en hoofd en Salas ging tot twee keer toe tegen de planken. Salas was snel recht, maar van dan af was het een kwestie van overleven. Dat deed hij en wat meer was, hij won ook nog eens op punten. Daar was het publiek het niet mee eens, maar het resultaat bleef in tegenstelling tot Salas wel overeind. Salas door naar de finale tegen zijn landgenoot Jackie Fields. Devergnies werd naar de troosting verwezen, waarin hij het diende op te nemen tegen de Argentijn Pedro Quartucci.
De avondsessie liep vertraging op. Reden hiervoor was de kwartfinale in het middengewicht van de avond voordien tussen de Fransman Roger Brousse en de Engelsman Harry Mallin, de Olympische kampioen van 1920 en titelverdediger in Parijs. Brousse won die kamp op punten, maar nog voor de uitslag bekend werd gemaakt, had Mallin er zich bij officials over beklaagd dat Brousse hem tijdens het gevecht gebeten had in de armen en op de rechterborst. De Britse ploeg diende geen officiële klacht in, dat deed de Zweedse official Søderland in hun plaats. De jury d'appel, waar ook Belgisch bondsvoorzitter Maurice Collard deel van uitmaakte, beraadslaagde tot in de vroege uurtjes, maar geraakte er niet uit. Mallin had een medisch attest dat een bijtwonde in zijn rechterborst bevestigde. Fernand Cuny, trainer van de Franse boksploeg, voerde dan weer aan dat Brousse met mondstuk had gebokst en zodoende niet gebeten kon hebben. Mike Tyson was nog te ver af om het tegendeel te bewijzen.
De jury d'appel vergaderde 's avonds opnieuw. De tijd begon te dringen, want de halve finales, waaronder die in het middengewicht, zaten eraan te komen. Uiteindelijk viel de beslissing en kon het programma van start gaan. Met de halve finale in het weltergewicht tussen Jean Delarge en de Canadese kleurling Douglas Lewis. In de eerste ronde op punten gewonnen van de Zweed Edvard Hultgren. Daarna op een diefje voorbij de Italiaan Guiseppe Oldani geraakt. De Italiaan werd in de tweede ronde gediskwalificeerd wegens afklemmen, terwijl Lewis minstens evenveel schuld had aan de voortdurende omarming. In zijn kwartfinale had Lewis dan weer wel indruk gemaakt door de Amerikaan Hugh Haggerty drie ronden lang onder druk te zetten, te domineren en op het einde van ronde drie bijna te stoppen. Amerika, toch het sterkste boksland daar in Parijs, dat wilde dus wel iets zeggen over de kwaliteiten van de Canadees uit Toronto. Net als tegen Haggerty koos Lewis ook tegen Delarge voor de aanval. Maar de vechter ontmoette de schermer en werd gecounterd met linkse en rechtse stopstoten. Geraakte hij dan toch tot bij Delarge, dan bleek de Luikenaar ook meester te zijn in lijf-aan-lijf. Zodanig dat Lewis in de tweede ronde diende gewaarschuwd te worden voor vasthouden en afklemmen. Lewis op achterstand na twee ronden. Hij probeerde nog wel in de slotronde maar kon Delarge op geen moment echt bedreigen. Het gevecht was niet zeer belangwekkend. Delarge had wel al eens beter getoond, maar de Canadees gaf slechts slapjes partij, zodat Delarge op punten won en als eerste Belg ooit doorstootte naar de finale en al minstens zeker van zilver was.
Na de welters was het de beurt aan de middengewichten. Aan Joseph Beeken, maar niet tegen Roger Brousse, wel tegen Harry Mallin. De jury d'appel had Brousse gediskwalificeerd. Toen de beslissing voor aanvang van het gevecht door de luidsprekers werd bekendgemaakt, gingen de poppetjes aan het dansen. Op de tribune braken vechtpartijen uit. Een huilende Brousse werd door zijn supporters op de schouders getild en rond de ring gedragen. Beeken en Mallin keken verbouwereerd toe vanuit de ring. In elk geval was met dit besluit een zeer onrechtvaardige beslissing goed gemaakt. En dat was dus het zuivere en goede van deze weerzinwekkende historie. Toen de storm van protest eindelijk was gaan liggen, werkten Beeken en Mallin hun wedstrijd af. Men had Beeken nog kans gegeven tegen Brousse, maar tegen Mallin werd hij van begin tot einde gedomineerd door de meer ervaren, sterkere Engelse politieman. Beeken was een moedige, taaie en sterke knaap, meer niet. En de Engelsman had gauw genoeg door wat voor vlees hij in de kuip had. Met zijn grote techniek beheerste hij den Belg volkomen. Beeken wist haast niets te plaatsen en had zelf series van directe linkse en korte series rechtse hoeken in ontvangst te nemen. Beeken dus net als Devergnies naar de troosting. Van de Belgen ging alleen Jean Delarge voor goud op de slotdag.
Parijs - Zondag, 20 juli 1924
Op een ongewone avond heerste er een al even ongewone belangstelling in en om het anders zo triest verlaten Vélodrome d'Hiver. Reeds geruime tijd voor aanvang reden auto's en taxi's aan en af. Buiten aan de Vél'd"Hiv stonden groepjes wachtende mensen in groepjes te praten. Wanneer de deuren opengingen, vulde zich het ruime gebouw allengs met zo'n 2.500 toeschouwers. Met vreemde gezichten en figuren, heren in smoking en dames in avondtoilet. De Engelsen waren er ook, boksliefhebbers, luidruchtig als altijd. Er hing een verstikkende warmte boven de wielerbaan.
Acht uur. Via de luidsprekers werden de boksers, scheidsrechters en juryleden naar de ring geroepen. Het licht doofde in de zaal, de ring kwam in een zee van licht te liggen. In dat licht waren de officials en helpers nog druk bezig met de laatste voorbereidingen. Boven het geroezemoes van de toeschouwers uit waren de schelle stemmen van verkopers van programmaboekjes en vlagjes te horen. "Get your colours, folks. Don't forget your flags." Vermoedelijk met een Frans accent.
Officials en boksers lieten echter nog een tijdje op zich wachten. Het was al na halfnegen, toen de eerste boksers hun opwachting maakten. Eerst de troostingen. Sommige boksers hadden echter zo zeer geleden in hun verloren halve finale dat ze forfait dienden te geven. Bij de vlieggewichten had de Amerikaan Ray Fee in zijn halve eindstrijd tegen de Brit Jim McKenzie een zware blessure aan de rechterarm opgelopen zodat hij eigenlijk niet in staat was zijn kansen te verdedigen in zijn troostingskamp tegen de Italiaan Rinaldo Castellenghi. Toch kwam hij opdagen en dat was voldoende voor brons, want de Italianen hadden uit protest tegen de nederlaag van halfzwaar Carlo Saraudi, in zijn halve finale tegen de Brit Harry Mitchell, hun resterende twee boksers uit de competitie teruggetrokken. Brons dus voor Ray Fee en ook voor halfzwaar Sverre Sørsdal, de Noor die in de eerste ronde van het tornooi eigenlijk had moeten verliezen van Fernand Delarge.
De eerste echte kamp van de avond was de troosting in het pluimgewicht tussen Raymond Devergnies en de Argentijn Pedro Quartucci. Ze gingen erop als hanen. Lang, drie minuten. Daar weerklonk de gong en muziek van Louis Ganne. De componist overleed een jaar eerder maar zijn muziek was nog springlevend. Is het nog steeds, moet u maar eens luisteren naar de ouverture van zijn komische opera Les Saltimbanques. Of het dat stuk was dat ze speelden in de Vél'd'Hiv hebben we niet kunnen achterhalen, maar het is best mogelijk. Onder begeleiding van wijlen Ganne sloegen Devergnies en Quartucci elkaar een bloedneus. Welk een vreugde! Het schellinkje juichtte. Het schellinkje, dat was de bovenste galerij, waar zich de volksplaatsen bevonden. Een gedetailleerde beschrijving van het gevecht is niet bewaard gebleven, maar Quartucci won op punten. Ten onrechte, het publiek jouwde de beslissing uit. Devergnies huilde bittere tranen. Voor hem bood de troosting geen troost, maar er was wel een troostprijs die hem voor altijd aan de vergetelheid zou onttrekken. Met zijn vierde plaats in de eindstand was hij de hoogst geklasseerde Europeaan en meteen ook officieel Europees kampioen pluimgewicht. De eerste keer dat zo'n titel werd uitgereikt, de eerste Belg die er een behaalde. Er zouden er tot op heden nog vier volgen, eentje nog diezelfde avond in een broeierig hete Vél'd'Hiv.
Waarom de bantams na de pluimen boksten, is een raadsel dat we niet kunnen ophelderen hebben. Misschien om baron Pierre de Coubertin de gelegenheid te geven de kamp om brons tussen zijn landgenoot Jean Cès en de Zweed Oscar Andrén bij te wonen. Zou kunnen, want de baron was die avond aanwezig, maar of hij op tijd was om Cès op punten te zien winnen, weten we niet. Het bleef trouwens bij dat ene bronsje voor Frankrijk, want bij de lichtgewichten verloor Arnold Tholey op punten van Fred Boylstein, de Amerikaan die in de kwartfinales Alfred Genon had uitgeschakeld. Finalisten had Frankrijk in het boksen niet.
Er werd nog één troosting betwist, die bij de zwaargewichten. Daarin haalde de Argentijn Alfredo Porzio het op punten van de Nederlander Henk de Best. Geen medaille voor onze Noorderburen. Ze zouden nog vier jaar geduld moeten oefenen.
De rest waren walk-overs. Bij de welters ging het brons naar de Canadees Doug Lewis, die in zijn halve finale op punten verloor van Jean Delarge. Zijn tegenstander Paddy Dwyer was in zijn halve finale tegen de Argentijn Hector Mendez knock-out gegaan in de derde ronde en kon zijn kansen niet meer verdedigen.
In het middengewicht kwam een andere Canadees, Les Black, niet opdagen, zodat het brons zonder verdere slag of stoot naar onze landgenoot Joseph Beeken ging. Evenwel geen Europese kampioenstitel voor Beeken, want die ging naar zijn overwinnaar Harry Mallin.
Na de troosting was het eindelijk tijd voor de finales. Eerst de lichtere gewichten en het lichtgewicht. De enige gewichtsklassen waarin de Amerikanen op het podium stonden. Ze openden met goud voor Fidel LaBarba in het vlieggewicht. De New Yorker haalde het met zijn aanvallende, hoekige stijl op punten van de Brit Jim McKenzie.
Bij de bantams moesten de Amerikanenl vrede nemen met zilver. Daar ging het goud naar de Zuid-Afrikaan Willie Smith. Met zijn sobere maar effectieve stijl versloeg hij Al Tripoli op punten. Tripoli had in de loop van het tornooi beide handen geblesseerd en kon er niet op volle kracht tegenaan gaan.
In het pluimgewicht waren de Amerikanen met twee vertegenwoordigers in de finale dan weer voor aanvang al zeker van het goud. Jackie Fields haalde het op punten van zijn ploeggenoot Joe Salas, die in de halve finale Raymond Devergnies had uitgeschakeld. Fields, die joods was en eigenlijk Jacob Finkelstein heette, was een klasse apart. Een snel en behendig vuistschermer met een ongezien boksintellect. Hij overklaste Salas en werd met zijn 16 jaar en 4 maanden de jongste Olympische bokskampioen uit de geschiedenis.
Zowel LaBarba, Smith en Fields zouden wereldtitels veroveren bij de profs. Dat deed de Deen Hans Nielsen, de Olympische kampioen lichtgewicht, niet. Hij werd zelfs niet eens prof. Eeuwige amateur. Hij was er al bij in Antwerpen maar dan als pluimgewicht. In Parijs werd het goud. Actiever dan de Argentijn Alfredo Copello en bijgevolg verdiend winnaar op punten. Vier jaar later, in Amsterdam, zou hij er opnieuw bij zijn maar vrede moeten nemen met de vierde plaats. Een verhaal van net niet.
En dan was het zover, de finale in het weltergewicht tussen Jean Delarge uit Luik en Héctor Méndez uit Buenos Aires, Argentina. Een zeer bijzonder bokser, met een eigen persoonlijkheid en stijl. Er kleefden wel wat gebreken aan. Hij was dikwijls open en dat kon noodlottig worden, al incasseerde hij wonderbaarlijk wel. Ook was hij al te langzaam; de ring is nu eenmaal geen wandelpark. Daartegenover stonden zijn sterke punten als enorm hard en juist slaan met beide handen, kalmte en uithoudingsvermogen. Hij moest het van de knock-out hebben. Zoals in zijn eerste kamp tegen de Est Valter Palm, die hij stopte in de tweede ronde, of in zijn halve finale, tegen Paddy Dwyer, met wie hij het canvas aanveegde tot de scheidsrechter de Ier in de derde ronde naar zijn hoek verwees. Tussen die twee kampen in had hij gewonnen op punten van de Deen Andreas Petersen en de Amerikaan Al Mello.
Tegen die Argentijnse geweldenaar moest Delarge het opnemen voor goud. Net geen negen jaar ouder dan Jeanjean, die pas achttien was. Een volwassen man op het toppunt van zijn fysieke kunnen tegen een jongen in volle groei. Delarge op punten of Mendez voor de limiet, hoe zou het aflopen?
Delarge liet zich in geen geval van de wijs brengen. Hij bleef zijn stijl getrouw. Ging niet anders acteren. Dansend, snel en snedig schermend, pokend met links, loerend op een kans om zijn rechtse te landen. Mendez volgde ook zijn gewone stijl: kalm opjagen, nu eens rechts, dan weer links voorstaand, goed incasserend zonder een spier in zijn gelaat te vertrekken en zo nu en dan, bij een opening, een harde stoot plaatsend.
In de tweede ronde werd Delarge vermaand voor een te lage slag. Hij stelde zijn geweer bij en domineerde ook deze ronde. Opbouwend met links, volgend met harde rechtse hoeken. Mendez, aangrijpend van kalmte, deed niets om zich een zege te verzekeren, al kon zijn punch hem zulks toestaan.
Die zware stoot moest dan wel landen in de derde, lange en laatste ronde. In die slotronde viel Mendez voortdurend aan vanachter zijn linker, maar het was pas toen hij door een harde rechtse hoek van Delarge geraakt werd, dat hij echt wakker schoot. Delarge kreeg enkele moeilijke ogenblikken te doorstaan, maar met zijn uitstekende linker weerstond hij de Argentijn en haalde hij het einde.
Ronde één en twee voor Delarge, ronde drie voor Mendez. Een logische zege voor Delarge, maar toen het resultaat bekend gemaakt werd, reageerden de Argentijnen furieus. Pandemonium. Geen Argentijnse kont die nog op stoel of bank bleef zitten. Ze riepen en tierden, ze krijsten en gilden, ze joelden en jouwden, ze balden de vuisten en stampten met de voeten, de heetgebakerde Argentijnse mannen en vrouwen. Ze scandeerden de naam van hun held. "Mendez! Mendez! Mendez!". Een Belgische supporter viel de Argentijnse heethoofden aan met niets dan een nationale driekleur als wapen. Gendarmes dienden tussenbeide te komen om toeschouwers tot bedaren te brengen en scheidsrechter en juryleden in bescherming te nemen. Toen de muziekkapel de Brabançonne inzette, werd die overstemd door een striemend Argentijns fluitjesconcert.
"Waarom eigenlijk?", vroeg gerenommeerd reporter Ben Bennison van The Daily Telegraph zich af. "Er was niet de minste reden voor al dat kabaal. Mendez, een goed, maar geen fantastisch bokser, verloor de kamp, omdat hij er pas aan begon, toen het al te laat was. Alsof hij er vanuit ging dat hij de Belg er kon uitslaan, wanneer hij dat maar wilde. Zijn landgenoten zagen hem klaarblijkelijk als de gedoodverfde kampioen en vergaten daarbij dat in het boksen, net als in alle andere sporten, niets vooraf zeker was. Daarbij kwam nog dat ze in de kamp onmiddellijk ervoor ook hun andere landgenoot, Alfredo Copello, hadden zien verliezen. Een tweede opeenvolgende nederlaag konden ze echt niet aan."
Over de kwaliteiten van Jean Delarge was Bennison evenwel niet echt onder de indruk. Niet meer dan gemiddeld, Mendez had het alleen maar aan zichzelf te danken dat hij niet won. Had hij er eerder aan begonnen, dan had Mendez het zeker gehaald. De heer Bennison verloor even uit het oog dat Mendez er niet eerder aan begon, omdat er tegen een beweeglijke en pokende Delarge in ronde een en twee gewoonweg geen beginnen aan was.
Geven we het prachtig uitgegeven officieel Olympisch rapport van de Spelen van Parijs het laatste woord. Onderaan pagina 192 staat het er zwart op wit:
"De finale (tussen Mendez en Delarge) gaf aanleiding tot een fel aangevochten beslissing. Delarge verzwakte duidelijk op het einde. Maar hij had voldoende voorsprong opgebouwd tijdens de eerste ronden en het begin van de derde ronde om de overwinning te verdienen."
Einde van de discussie. Delarge verdiend Olympisch kampioen en als beste Europeaan ook nog eens Europees kampioen.
De rust was nog niet volledig weergekeerd, toen de Britse middengewichten Harry Mallin en Jack Elliott de ring betraden. Natuurlijk had het Franse publiek liever Roger Brousse in de finale zien staan, maar die had Mallin in hun kwartfinale gebeten en zat nu gewoon tussen de toeschouwers op de tribune. Niet verwonderlijk dat daar even later vechtpartijen uitbraken tussen Franse en Engelse supporters. Weer moest de gendarmerie optreden. In al het tumult begonnen Mallin en Elliott aan hun finale. Elliott startte niet slecht, maar met zijn linkse stopstoten en harde rechtse hoeken zette Mallin de kamp naar zijn hand. Hij won verdiend op punten en werd zo de eerste Olympische kampioen die erin slaagde zijn Olympische titel te verlengen.
Ook in het halfzwaargewicht waren de Britten aan het feest. Harry Mitchell won op punten van de Deen Thyge Petersen. Een kamp die niet meteen een schoonheidsprijs verdiende. Daarvoor klemde Petersen te veel af. Mitchell speelde zijn ervaring en betere scholing uit en haalde het verdiend.
In het zwaargewicht tenslotte ging het goud naar de Noor Otto Von Porat, een Noor geboren in Zweden. Hij won op punten van Søren Petersen, nog een Petersen, ook een Deen en ook al zilver in diezelfde gewichtsklasse op de Spelen van 1920 in Antwerpen. Ze hadden elkaar al eens ontmoet in aanloop naar de Spelen en toen had Von Porat het gehaald door knock-out. Nu ging het gevecht de volle drie ronden. Petersen kende een moeilijke eerste ronde, bracht Von Porat in moeilijkheden in de tweede ronde, maar de Noor eindigde sterk en haalde de overwinning binnen. Jammer dat de Engelsman Arthur Clifton de competitie had moeten staken wegens een handblessure, want na zijn zege tegen de Amerikaan Eddie Eagan, de Olympische kampioen van Antwerpen in het halfzwaar, was hij de topfavoriet voor goud.
Het Olympisch bokstornooi van Parijs zat erop. De Vélodrome d'Hiver sloot de deuren. Het landenklassement werd opgemaakt en daarin eindigde België op een onverhoopte vijfde plaats. Na de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Denemarken en Argentinië, maar ver voor de buren uit Frankijk en Nederland. Ons land keerde huiswaarts met een echte Golden Boy. Met zijn 18 jaar, 3 maand en 14 dagen is Jean Delarge trouwens over alle sporten heen nog steeds de jongste Belgische gouden medaillewinnaar. En behalve goud was er nog brons voor Joseph Beeken en nog twee Europese titels erbovenop. Een voor Raymond Devergnies, de tweede voor Jean Delarge. De oogst was nooit rijker geweest en zou dat ook nooit meer zijn.
Parijs 2024
Uitgerekend 100 jaar na Parijs 1924 stuurt ons land na 32 jaar Olympische afwezigheid drie boksers naar Parijs 2024. Vasile Usturoi, net als Raymond Devergnies Europees kampioen pluimgewicht; Victor Schelstraete, de zwaargewicht die in 1924 ontbrak en Oshin Derieuw, onze eerste Olympische vrouw in het boksen, een weltergewicht net als Jean Delarge. Een mooi eerbetoon van de helden van nu aan de helden van toen.
Met bijzondere dank aan Albert Davidt.
In cursief echo's uit de Belgische en buitenlandse kranten van toen.